Meer verhalen over Koos


De rampnacht

Tijdens de nacht

“Zaterdagavond 31 januari 1953 waren we met z’n vijven op de boerderij: vader, moeder, Arie, Jo en ik. Bram was zaterdagmiddag met het bootje van Boomsluiter naar Viane, naar Fien op Schouwen gegaan. ‘Dit is mijn laatste vaart vandaag’ zei Boomsluiter, ‘t’is niet te doen met deze storm’.

Vader en Arie hadden de koeien, paarden en de trekker s-avonds naar de Molendijk gebracht. De storm ging zo tekeer en het water stond nog volop op de kade terwijl het al lang had moeten ebben. Bij de haven waren de schotten in de coupure geplaatst. Af en toe kwam Arie even naar huis; kijken hoe het hier ging. Moeder en Jo brachten meubels en kostbare spullen naar ‘t zolder.

Stavenisse - Achter de Molen Watersnoodramp

Midden in die nacht werd ik wakker gemaakt. Ik was geïrriteerd; ik lag zo lekker te slapen. Ik begreep maar niet wat er aan de hand was: ‘Als het water komt dan stroomt het toch weer weg door de sloten, die zijn diep en er staat altijd maar een heel klein beetje water in’. Toen Arie weer kwam zei hij: ‘En nou mòeten jullie echt mee, want het water kan zo over en door de vloedbalken slaan’. Mijn meccanodoos van Sinterklaas, stond onder het dressoir. Die zette ik er nog snel bovenop. Moeder en Jo zeiden: ‘Ga maar gauw Koos, ons komme zo.’ Ze moesten toch nog even doorgaan. Bovendien konden ze niet geloven dat het water zo hoog zou komen; toen de Duitsers het eiland in februari 1944 onderwater zetten, kwam het nog geen meter hoog!

Met de storm in de rug liep ik samen met Arie in het licht van de volle maan naar de Molendijk, naar het huis van Arie Luijk en Soetje. Soetje had daar ook een klein kruidenierswinkeltje, de kamer zat propvol mensen; allemaal doodstil, onder het brullen van de storm. Ik was niet bang, ik was veilig; ik had geen idee van wat er allemaal gebeurde. Met een boel mensen lag ik op zolder. Onder het stormgeraas viel ik in slaap.

Toen ik wakker werd vertelde mijn vader dat moeder en Jo ‘niet meer terug zouden komen’. Later vertelde hij me dat Jo met moeder op haar rug zwemmend, de dijk had proberen te bereiken. Arie had met de koplampen van de trekker bijgelicht terwijl ze vanaf de dijk een touw naar Jo probeerden te gooien, Maar tegen de storm in lukte dat alsmaar net niet….

Van Bram en Fien op Schouwen wisten we natuurlijk niets en zij wisten ook niet wat er bij ons was gebeurd. Die enkele telefoon deed het niet, en mobieltjes waren er nog helemaal niet…

Een paar dagen later werden moeder en Jo, onderaan de Molendijk, gevonden.”

Hier kun je zien hoe Stavenisse er na de rampnacht uit zag:

De Watersnood van 1 februari 1953, of wel: De ramp;

Hoe heeft de Watersnoodramp van 1953 kunnen gebeuren?

Ook moest en zou ik uitzoeken hoe dat allemaal heeft kunnen gebeuren: Het was super hoogwater; het was ook springtij*, maar uiteindelijk was dat op 1 februari 1953 helemaal niet de oorzaak voor het extreem hoogwater en de verschrikkelijke vernielingen in het Deltagebied.

(* Springtij: twee maal per maand wordt het met hoogwater iets hoger dan normaal; dat heeft te maken met de stand van de zon en maan ten opzichte van elkaar en de aarde.)

Het water en de storm

Met Erwin Kroll, de TV-weerman van 10 jaar geleden, en Ton Donker, vroeger hoofd van de KNMI-dienst bij de Deltawerken, heb ik dat nog eens goed uitgezocht:

De storm was heel zwaar, maar hoort volgens het KNMI niet tot de 10 zwaarste stormen die ooit in Nederland zijn gemeten. De storm van januari 2018 was heftiger!

Wat in 1953 wèl heel bijzonder was, was dat die storm zo verschrikkelijk lang aanhield; wel 30 uur. En héél zeldzaam was dat de storm aanhoudend over een enorm lange windbaan van wel 1000 Km, (de strijklengte genoemd) over de gehele Noordzee, alsmaar in de richting van onze kust stond.

Doordat het opgejaagde Noordzeewater in het Nauw van Calais, als in een trechter, werd opgehouden, werd het nog hoger opgestuwd.

En tot overmaat van ramp viel in het gebied van onze Delta de top van die opstuwing, windopzet genoemd, van meer dan 3 meter, ook nog eens precies samen met het tijdstip waarop het getij hier hoogwater werd. De waterstand kon daardoor een extreme hoogte bereiken, die eens in de 300 jaar kan voorkomen. (zie grafiek onder kopje ‘Stormvloedstand Zierikzee’)

Kortom; absoluut noodlottig was dat al deze effecten precies op hetzelfde tijdstip samenvielen; zodat het water rampzalig hoog werd; ook hier bij ons in de Oosterschelde.

De dijken

Een tweede doorslaggevende factor was dat de dijken te laag en zwak waren. Na de oorlog ging al het geld naar het herstel van de geleden schade, zoals de wederopbouw van het gebombardeerde stadshart van Rotterdam en het herstel en herbouw van de huizen. Na de oorlog was de woningnood heel groot; de dijken moesten even wachten…

Het onstuimige water, met flinke hoge golven, sloeg over de dijken heen en kon zo vrij spel krijgen: De onbeschermde binnenzijden van de dijken werden aangetast; ze raakten verzadigd met water waardoor ze inzakten. Zo vielen er grote gaten in de dijken waar door het water de polders in stortte.

Wil je hier meer over weten? Lees dan in de ‘Atlas van de watersnood 1953’; de pagina’s 20 en 21 ‘De stormvloed van 1 februari 1953’

Stormvloedstand Zierikzee

In deze grafiek [op mobiel, scrol naar onder] is de stippellijn de ‘normale’, verwachte getijhoogte. De onderste grafiek geeft de windopzet, stormeffect; de hoogte van het door de storm van 31 januari op 1 februari opgestuwde water aan bij Zierikzee. De bovenste lijn in de grafiek toont de werkelijke hoogte van het water bij Zierikzee.

Noordzee 1953, Storm en stormvloed buiten Nederland

Wil je ook meer weten over de storm van 1953 in de andere landen aan de Noordzee? Hierover lees je in de het boek ‘Noordzee 1953, Storm en stormvloed buiten Nederland’, van Jasper J. Goedbloed, een uitgave van het Watersnoodmuseum (2012).

grafiek stormvloedstand 1953

Mijn reis door Nederland

Na de storm

Zondagmiddag bleef ik binnen. Het stormde nog steeds.

Maandagmiddag kwam oma, de moeder van mijn moeder langs en nam me mee naar buiten. Samenliepen we op de dijk, zo ver je kon kijken; overal water. We liepen richting de Voorstraat waar je oma’s huis in de verte kon zien, in het water.

Mijn andere oma, die aan de andere kant van het dorp woonde, was in haar slaap overvallen en verdronken; ze kon niet op tijd naar boven komen.

De evacuatie

Dinsdag 3 februari voeren we met 400 mensen uit Stavenisse met de Crescendo naar Rotterdam. Aan de Willemskade gingen we van boord, en met de bus naar mijn moeders broer, oom Jan.

Bram en de familie Beije waren ook die dinsdag met de vissersboot van Schot, van de Heerenkeet naar Bergen op Zoom gevaren. Ze waren onderweg naar Eindhoven, naar Mimi, de zus van Fien, als Arie In Rotterdam telefonisch contact kreeg met Bram op het van station Roosendaal. Zo kreeg Bram op een kil perron te horen dat moeder en Jo verdronken waren.

Bij mijn oom en tante in Rotterdam was natuurlijk ook iedereen geschokt, maar hoe lief ze ook waren ik voelde me in de drukte niet op mijn gemak. Met mijn nichtje ging ik mee naar school, maar ’s-middags verstopte ik me; ik wilde niet meer.

Foto Molkenboer (c) Fotomuseum

Op de loopplank mijn oma, vader en oom, ik was al van boord.

Nog die week kwamen Bram en Fien me halen. Zij waren die woensdag al door Fiens oom Jaap, opgehaald uit Eindhoven om bij hem op ‘t Klaphek in Eefde te komen; een groot huis buiten het dorp. Bram en Fien haalden me op met de trein, om mee naar Eefde te gaan. Daar kon ik met Bram en Fien, op wie ik erg gesteld was, op verhaal komen. Die dagen zijn een soort ‘lege tijd’, ik herinner me er nauwelijks iets van.

Nog dezelfde maand gingen we terug naar Zeeland; via Rotterdam, terug naar het eiland; eerst naar Sint Maartensdijk, bij tante Jo, de zus van mijn moeder. Stavenisse was nog verre van op orde. Ons huis was helemaal verwoest. En de huizen van mijn oma’s moesten eerst nog schoongemaakt worden.

Ondertussen ging ik in Sint Maartensdijk naar de kleuterschool. Het was een maand nadat ik in Rotterdam een ochtend naar school ging, maar dit was ook een dorp, met kinderen die ook Zeeuws spraken; ik vond er mijn draai. Matjesvlechten was wat ik ervan heb onthouden. Bovendien waren mijn vader en Arie er ook. Eerst gingen ze dagelijks naar Stavenisse om schoon te maken. Maar al gauw konden mijn vader, Arie en oom Jacob de broer van mijn vader – die ook zijn vrouw was verloren – in het huis van oma Hage aan de Poststraat.

Al gauw gingen Fien en Bram trouwen en inwonen bij oma Koeman; ik trok bij hen in.
Het was apart om op het dorp te wonen; het gelui van de kerktoren, buitenspelen met kinderen uit de straat en na de zomer naar de Grote school.
Het huis bij de boerderij werd herbouwd en in het najaar van 1954 konden we erin.

Bescherming tegen nieuwe overstromingen

In het Jeugdwatersnoodmuseum heb je kunnen ontdekken welke Deltawerken mijn geboortedorp Stavenisse nu beschermen tegen het water. Weet je nog welke dat zijn? Kijk maar eens terug in je schriftje.

In Nederland hebben we meerdere waterkeringen. Maar welke zijn dat? Hoe worden de waterstanden gemonitord? En hoe werken de Maeslantkering en Oosterscheldekering? Bekijk snel dit filmpje om hierachter te komen.

Het leven na de ramp

Trouwerij van Bram & Fien

Op de rechter foto vertrekt de bruidsstoet uit het huis van oma, ik sta hier nog net binnen. Omdat het nog maar zo kort na de ramp was, was de bruid in het zwart, de kleur van rouw.

Al gauw na de ramp gingen Bram en Fien trouwen. Op 15 mei 1953. Het was gebruikelijk om te trouwen in de woonplaats van de bruid. Maar dat was onmogelijk. Schouwen, waar Fien woonde, stond nog helemaal onderwater; daarom vond de bruiloft plaats op Stavenisse, het geboortedorp en woonplaats van Bram. De trouwstoet vertrok vanuit het huis van oma op de Voorstraat, dat is vlakbij het gemeentehuis, dat bovenaan de Voorstraat staat (en waar nu het Watersnoodhuis inzit). Dat was maar een klein stukje lopen. Na de ramp had Bram al direct gezegd dat hij met Fien voor mij zou gaan zorgen; zo doende trok ik bij hen in, in het huis van oma, aan de Voorstraat.

Naar het Nieuwe Land, de NOP

In 1956 kreeg Bram een boerderij in de Noordoostpolder, in de NOP, en ik ging mee. Dat wilde ik ook graag. De Noordoostpolder was ook een polder, maar leek helemaal niet op die in Zeeland. Deze polder – op de bodem van de Zuiderzee – was helemaal nieuw met rechte wegen en dijken, en met nieuwe dorpen en boerderijen. De schuren zijn gebouwd met de karakteristieke betonnen prefab- elementen. In niets leek het op mijn geboorte-eiland en deed mij daardoor ook in niets aan de ramp herinneren.

Vriendjes en vriendinnetjes

Ik had vriendjes en vriendinnetjes die niets van de ramp wisten. Ook spraken ze geen Zeeuws. Al hadden velen hun eigen dialect, we spraken allemaal Nederlands. In de polder waren we allemaal nieuwelingen, we kwamen allemaal uit verschillende provincies. Met hen sprak ik trouwens ook nooit over de ramp.

Dit ben ik met mijn nieuwe vriend Gerard, hij kwam uit Julianadorp, dat ligt in de Kop van Noord-Holland. Hier zit ik op mijn nieuwe fiets; een Locomotief (een oud fietsenmerk).

In de Noordoostpolder kreeg mijn pony, Vera, een veulentje! Het was leuk om met haar te rijden, eerst op haar rug en later ook met een kar. Mijn vriendjes vonden dat natuurlijk ook prachtig.

Architect

Tot mijn achttiende heb ik bij mijn broer en schoonzus in de Noordoostpolder gewoond. Daarna ging ik bouwkunde studeren in Delft en werd ik architect-stedenbouwkundige.

Fundering met draadglasplaatjes

Misschien was mijn interesse voor tekenen en bouwen wel de reden dat ik extra geïnteresseerd was in de ruïne waarin ons huis was veranderd. Ik weet nog dat ik gefascineerd was door de draadglasplaatjes die op de fundering van ons verwoeste huis lagen; die had ik natuurlijk daarvoor niet kunnen zien omdat ze in de muur zaten. Ze zaten in een horizontale voeg, precies even breed als een baksteen. Ze waren onderdeel van het trasraam. Een trasraam is geen raam waar je door kan kijken, maar een laag van een ander soort stenen in de muren van een gebouw. Het is de laag van de fundering, die nog net boven het maaiveld uitkomt. Maaiveld is een ander woord voor de grond waarop je loopt. Het trasraam moet voorkomen dat het vocht in de grond naar boven in de muren trekt. Dat vocht kan schimmel en bij vorst schade aan de muren veroorzaken. En uit de Zeeuwse klei kan het optrekkend vocht ook zout meenemen.

In de jaren dat ons huis gebouwd werd, in 1928, hadden ze iets nieuws bedacht: Omdat glas waterdicht is zou een trasraam met glas in de voeg al het optrekkend water tegenhouden. Wat ze niet voorzien hadden was dat glas, plat tussen de stenen, weliswaar het gewicht van het huis kon hebben, maar niet dat het de stenen ‘vast kon houden’ als er een horizontale druk tegen zou komen. Het water dat met de ramp met een enorme kracht tegen het huis beukte – daarbij ook nog geholpen door grote balken die het water van iets verderop meenam – maakte dat het huis over de gladde glasplaten van zijn fundering schoof! Deze moderne techniek bleek dus niet aan alle eisen te voldoen, en was zeker niet bestand tegen het alles verwoestende water.

Herdenken

Nationale herdenking

De jaarlijkse herdenkingen op 1 februari zijn belangrijk; opdat we de watersnood van 1953 nooit zullen vergeten en om het verlies van zoveel streek- en landgenoten te herdenken. Maar zeker ook als maning: Dat dit nooit meer mag gebeuren! Dat we moeten zorgen dat de dijken goed onderhouden worden en we ze hoger maken als de zeespiegel stijgt. Dat we zorgen dat daar genoeg geld voor is.

Voor heel persoonlijke, intieme herinneringen aan de ramp ga ik naar de plek op de dijk waar die op 1 februari 1953 doorbrak; bovenop die dijk met aan de ene kant het water van de Oosterschelde en aan de andere kant het land met het dorp en de boerderijen, is de beleving voor mij het meest direct.

1 februari 2019 Herdenking Watersnoodramp

Poldersloot

Voor de ramp hing in mijn schoollokaal een prachtige schoolplaat (‘In de weide’ van M.A. Koekoek) waarop een poldersloot met veel waterplanten, eenden en vissen. In Stavenisse hadden we ook sloten, maar die waren vooral diep en stonden bijna altijd droog. Heel saai. Daarom dacht ik in de nacht van 1 februari: dat water stroomt toch wel weer weg door die diepe sloten? Na de ramp ben ik daar wel anders naar gaan kijken.

Wat is een poldersloot eigenlijk?

Dat zijn smalle, gegraven geulen in de polder, die deel uitmaken van het systeem voor de waterhuishouding van de polders. Tevens vormen poldersloten vaak de grenzen tussen de boerderijen. Via dat systeem van sloten, vaarten en boezems, wordt met behulp van watermolens, nu meestal gemalen, overtollig water afgevoerd uit de polders, naar een rivier of zee. Dit is vooral in veenweidegebieden het geval. In droge perioden kan dit systeem ook zorgen voor het tegenovergestelde: voor de aanvoer van water om het land te beregenen.

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor de waterhuishouding en dus voor het functioneren van de sloten; daarom zien ze erop toe –  ‘schouwen’ genoemd –  dat de boeren hun sloten goed onderhouden, de grotere vaarten, de sluizen en gemalen, worden door het waterschap zelf onderhouden.

Weet jij eigenlijk welk Waterschap actief is waar jij woont? Klik hier voor een overzicht van alle waterschappen in Nederland per 2019.

Weetjes over water en de waterschappen:

Hoe zorgen de Nederlandse waterschappen voor schoon, voldoende en veilig water? Kijk snel deze animatie om hierachter te komen:

Proefjes voor thuis

Nog even terugkomend op de ‘poldersloot’. Wil jij een eigen waterkringloop maken? Of wil je het slootwater bij jou in de buurt testen? Klik dan hier voor leuke en interessante proeven die je thuis kunt doen!

Terug naar overzicht