Oosterscheldekering
De Oosterscheldekering ligt in de Oosterschelde en verbindt Schouwen-Duiveland en Noord-Beveland.
De stormvloedkering sluit de Oosterschelde af bij dreigend hoogwater en beschermt zo een enorm gebied tegen de Noordzee. Het bouwwerk is het bekendste en meest ingewikkelde van alle Deltawerken. Nooit eerder was een dergelijke constructie gemaakt van zulke enorme afmetingen. De stormvloedkering is zelfs een modern wereldwonder genoemd.
De Oosterscheldekering in cijfers
- Gebouwd tussen 1967 en 1986
- 9 kilometer lang, waarvan 3 kilometer afsluitbaar
- Weerstaat hoogwater dat maar 1 keer in de 4000 jaar voorkomt
- 65 pijlers van 30 tot 40 meter hoog en een gewicht van 18 miljoen kilo
- 62 schuiven van 42 meter lang en 6 tot 12 meter hoog en een gewicht tussen de 260 en 480 ton
- 5 miljard kilo stortsteen en 450.000 kubieke meter beton
- Sluit in 1,5 uur bij 3 meter boven NAP
- Bevat 32 windmolens en 5 getijdenturbines die meer dan 440.000 megawatt stroom opwekken
Ontstaan
De Oosterscheldekering heeft de meest ingewikkelde ontstaansgeschiedenis van alle Deltawerken. Volgens het oorspronkelijke Deltaplan zou de Oosterschelde namelijk volledig worden afgesloten met een dam. Daarmee zouden eb en vloed verdwijnen en zou de Oosterschelde zoetwater worden. Dat zoete water kon worden gebruikt voor drinkwater en voor de landbouw. Daarbij zou de scheepvaart op de drukbevaren route van de Rotterdamse haven naar Antwerpen geen last meer hebben van eb en vloed.
Maar er was ook veel kritiek op dit plan. Bijvoorbeeld dat hierdoor bepaalde havens niet toegankelijk meer waren; het ministerie van Defensie zag in de Oosterschelde een potentiële (vlucht)haven. De grootste zorg was echter de impact van de afsluiting op de bijzondere natuur in het Oosterscheldegebied. Het water zou van de ene op de andere dag stilstaan. Dit maakte het water brak, een mengeling van zoet en zout, en op den duur zoet. Hierdoor zouden verschillende planten- en diersoorten uit het gebied verdwijnen, zoals schelpdieren, zeehonden en bepaalde vogels.
Vanaf 1962 zwol de kritiek aan en ook tijdens het Oosterscheldecongres in 1967 was het duidelijk te horen. De schelpdiervisserij (mosselen en oesters) in Yerseke liet zich over het algemeen overhalen om zich tevreden te stellen met een uitkering of tegen een vergoeding te verhuizen richting de Waddenzee. Maar de nog prille milieubeweging gaf zich niet gewonnen. Aktiegroep Oosterschelde Open voerde fel actie, gevolgd door Vereniging Milieuhygiéne Zeeland, een voorloper van de huidige Zeeuwse Milieufederatie. In 1973 bundelden de belangengroepen zich in het comité Samenwerking Oosterschelde (SOS).
De protesten bereikten Den Haag en in 1972 sloten de oppositiepartijen PPR en D66 een akkoord dat ze een nieuw onderzoek wilden naar de gevolgen van de afsluiting. Twee jaar later was ook het kabinet overtuigd en werden de werkzaamheden aan de Oosterscheldewerken stopgezet. Er werd een commissie in het leven geroepen om met een nieuw plan te komen. We wilden de natuur behouden, maar tegelijkertijd zoveel mogelijk van de voordelen behouden van het oude plan.
De commissie adviseerde de Oosterschelde gedeeltelijk af te sluiten met een half open kering. Daarnaast werden de ‘compartimenteringswerken’ bedacht: de Philipsdam, de Oesterdam, de Markiezaatskade en de Bathse Spuisluis. De waterbekkens achter deze Deltawerken werden ‘gecompartimenteerd’, oftewel gescheiden van de zoute Oosterschelde en diens getijden. Zo kon er toch een voorraad zoetwater en een soepele scheepvaartroute worden aangelegd.
In 1976 ging de regering akkoord en werd het werk weer hervat, maar nu met een geheel ander ontwerp. Met de aanleg van een half open kering bleven eb en vloed in een door de mens beheerste vorm bestaan. De dichtregel die nog steeds bij de Oosterscheldekering te lezen is, vat het goed samen: “Hier gaan over het tij, de maan, de wind en wij.”
Bouw
Eind jaren 60 was het werk aan de afsluiting van de Oosterschelde al begonnen met de aanleg van twee werkhavens: op Schouwen-Duiveland (Schelphoek) en Noord-Beveland (Jacobahaven). Daarna volgden werkeilanden op de zandplaten in de Oosterscheldemonding: Neeltje Jans, Roggeplaat en Noordland. Het plan was om de geulen hiertussen – Roompot, Schaar en Hammen – vol te storten met behulp van de kabelbaan die ook al was gebruikt bij de Haringvlietdam, Brouwersdam en Grevelingendam.
Na het besluit om van de Oosterscheldekering een doorlaatbare kering te maken, moest het ontwerp fundamenteel worden ‘omgegooid’. In plaats van het storten van steen moest er een rij van 65 enorme pijlers komen, die op de metersdiepe bodem stonden. Daartussen kwamen 62 schuiven die de Oosterschelde bij hoogwater zouden kunnen afsluiten.
De bouw startte in 1976. Elf aannemers bundelden hun krachten onder de naam ‘De Oosterschelde Stormvloedkering Bouwcombinatie’ en toverden het werkeiland Neeltje Jans om tot een reusachtige bouwplaats.
De eerste uitdaging was de zeebodem verstevigen. Door de enorme eb- en vloedstromen moesten de pijlers namelijk op een paar centimeter nauwkeurig worden geplaatst. De schuiven ertussen mocht absoluut niet schuin hangen, want dan zou een kier ontstaan met een stroming die veel te sterk was. We gingen aan de slag om zand op de zeebodem te starten, dat steviger is dan het slib dat er lag. Er werd een speciaal schip gebouwd, de Mytilus, dat vervolgens vier enorme stalen trilnaalden in de bodem stak. Die lieten de zandkorrels tot op 15 meter diepte stevig tegen elkaar aan trillen, zodat er een massieve massa ontstond zonder lucht ertussen.
Boven op de zandlaag werden kunststof matten gelegd met nog een speciaal ontworpen schip, de Cardium. Daarna werden de matten gevuld met zand en grind. Zo ontstond een tapijt in zee: een gladde ondergrond die voorkwam dat de zandkorrels onder de pijlers wegspoelden. De matten waren honderden meters lang, zodat er zo min mogelijk plekken waren waar het water de grond tussen twee mattenbodems kon aantasten. In 2011 bleken op deze plekken toch diepere ‘ontgrondingskuilen’ te zijn ontstaan dan verwacht. Daarom zijn er extra stortingen gedaan met breuksteen om verdere zandverschuivingen te voorkomen.
Na de versteviging van de bodem was het tijd voor de pijlers. Dit waren, net als de caissons die op andere plekken waren gebruikt, holle betonnen gevaartes die na plaatsing met zand moesten worden gevuld. Ze werden net als de meeste andere onderdelen van de kering gebouwd op het werkeiland. Het bouwen van één pijler duurde bijna 1,5 jaar, omdat het beton helemaal moest zijn uitgehard. Iedere twee weken werd begonnen aan een nieuwe pijler en er werd dag en nacht doorgewerkt.
Het speciaal ontworpen hefschip Ostrea voer de pijlers een voor een naar hun bestemming. Met het afmeerponton de Macoma werden de pijlers op een paar centimeter nauwkeurig op het tapijt geplaatst. Om de pijlers stevig op hun plek te verankeren werd een fundament gemaakt met een mengsel van zand, cement en water. De pijlers zelf werden gedeeltelijk gevuld met zand en de voeten werden verzwaard met natuursteen. In totaal is 5 miljard kilo van deze steen gebruikt.
Toen de pijlers stevig op de zeebodem stonden, brak de laatste fase aan. De stalen schuiven werden tussen de pijlers gehangen met de grote kraan Taklift 4. Aan de pijlers brachten we betonnen kokers aan met de apparatuur om de schuiven te bedienen. Op de betonconstructie werd het wegdek aangelegd.
Uiteindelijk kostte de kering 10 jaar werk en € 2,5 miljard. Op 4 oktober 1986 opende koningin Beatrix officieel de kering met de historische woorden: “De stormvloedkering is gesloten. De Deltawerken zijn voltooid. Zeeland is veilig.”
Op het werkeiland Neeltje Jans is een attractiepark gekomen, waar jaarlijks duizenden bezoekers komen. In een van de voormalige bouwdokken staat nog een (reserve)pijler die nu benut wordt als klimwand. In een ander dok, waar de matten zijn gemaakt, worden hangmosselen gekweekt. Op de kering zijn 32 windmolens aangebracht en in de kering zitten 5 turbines die stroom opwekken met de getijden.
Werking
In het Topshuis op Neeltje Jans bevindt zich de ‘rode knop’, waarmee de schuiven in de kering automatisch naar beneden gaan. De kering gaat dicht bij een waterstand van 3 meter boven NAP en het duurt ongeveer 1,5 uur voordat alle schuiven zijn neergelaten. Gemiddeld gaat de kering één keer per jaar dicht, maar door de zeespiegelstijging zal dat in de toekomst vaker zijn.
De kering sluit niet volledig. Tussen de pijlers die het dichtst bij het Topshuis staan, is geen schuif aangebracht, maar alleen stortsteen. Hier kan water doorheen stromen. Er kunnen ook golven over de kering heen slaan. Dat is beide niet erg, omdat de Oosterschelde voldoende ruimte heeft om het overtollige water kwijt te kunnen.
Oosterschelde
Na een lange discussie is de Oosterschelde niet volledig, maar gedeeltelijk afgesloten door de half open Oosterscheldekering aan de ene kant en de dichte Zandkreekdam, Oesterdam, Grevelingendam en Philipsdam aan de andere. Deze ‘compartimenteringswerken’ verkleinen het oppervlak van de Oosterschelde, zodat er genoeg eb en vloed blijft voor de natuur in het gebied. De kracht van de getijden blijft echter een stuk minder dan toen de Oosterschelde nog geheel open was.
De beperkte getijden zorgt ook voor het verschijnsel ‘zandhonger’. Dat wil zeggen dat de zandplaten in de Oosterschelde in de loop van de tijd wegspoelen. Ze worden niet meer aangevuld met zand vanuit zee, omdat de zwakkere stroming het zand niet genoeg ‘opwervelt’ om op de platen te laten komen. De zandplaten zijn echter belangrijk voor vogels om eten te vinden en voor zeehonden om uit te rusten. In 2019 en 2020 zijn daarom kunstmatige grote hoeveelheden zand op de Roggeplaat aangebracht.