Het ontstaan van de Deltawerken
De Deltawerken zijn Nederlands grootste bouwwerken om ons te beschermen tegen het water. Met vijf stormvloedkeringen, twee sluizencomplexen en zes dammen hebben we Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant grotendeels afgesloten van de zee. Het was een megaproject met een lange geschiedenis van overstromingen, in de wind geslagen waarschuwingen en technologische innovatie.
“Uit het voorgaande volgt, dat langs onze gehele kust de veiligheid van de stormvloedkering onvoldoende is en dat de noodzakelijke vergroting hiervan ten spoedigste tot stand dient te worden gebracht." Zo luidde de keiharde conclusie van het eindrapport van de Deltacommissie in 1960. Deze commissie had na de Watersnoodramp van 1953 de opdracht gekregen een plan te bedenken om zoiets nooit meer te laten gebeuren.
En de commissieleden lieten er geen gras over groeien. Een paar weken na de Ramp kwamen ze met het eerste advies en al binnen een jaar begon Rijkswaterstaat met de bouw van het eerste project: de Hollandsche IJsselkering. Het was het begin van de Deltawerken, een revolutionair plan om de zee buiten de deur te houden. Een technologisch wonder dat wereldwijd geen gelijke kende. Maar waar kwam het idee vandaan? En wat betekenen de Deltawerken voor de veiligheid van Nederland?
Eeuwen van overstromingen
Al eeuwen wordt Nederland bedreigd door overstromingen. Voor zover historici het hebben kunnen achterhalen, zijn er meer dan honderd stormvloedrampen geweest sinds 1200, wel vijftien à twintig per eeuw. Zeker Zeeland is vaak slachtoffer geweest van deze rampen. Zo vinden we hier nog steeds ‘verdronken landen’ zoals het Markiezaat van Bergen op Zoom aan de oever van de Oosterschelde; het Verdronken Land van Zuid-Beveland dat in 1530 is overstroomd; en het Verdronken Land van Saeftinghe aan de zuidelijke oever van de Westerschelde nabij de Belgische grens. In de zeventiende eeuw gingen grote delen van Goeree verloren en na een stormvloed op 3 maart 1715 werd gevreesd dat het eiland bij een nieuwe vloed in tweeën zou breken. Honderd jaar later overstroomden in Zeeland 130 polders tijdens de stormvloed van 1808 en in 1906 was het weer goed raak.
Mensen probeerden zich natuurlijk zo goed mogelijk tegen dit natuurgeweld te beschermen, maar de technische mogelijkheden waren beperkt. Ze waren gedwongen mee te bewegen met het water. De Westkapelse Zeedijk werd bijvoorbeeld voortdurend landinwaarts verplaatst om het eiland Walcheren te behouden.
Macht over het water
In de loop van de tijd werd men beter in het bouwen van dijken en in de zeventiende eeuw werden windmolens ontwikkeld die polders droog konden leggen. Dat gaf de mensen een nieuw vertrouwen dat ze in staat waren het water te beheersen en het land naar hun hand te zetten. Al die open verbindingen naar de zee waren maar gevaarlijk. Konden ze het risico op overstromingen niet op een andere manier verminderen?
In 1667 was de waterbouwkundige Hendrik Stevin de eerste die met een plan kwam om een groot stuk water af te sluiten met een dijk. Om de overstromingen bij Amsterdam te voorkomen wilde hij de Zuiderzee (het huidige IJsselmeer) indammen. Of, zoals hij het zelf zei: "het gewelt en vergif der Noortzee uytter Verenigt Nederlant te verdrijven".
Het idee bleek nog niet haalbaar. Maar met de groei van de economie en de bevolking groeide ook de wens om de zee buiten de deur te houden. 200 jaar later werkte de jonge ingenieur Cornelis Lely de eerste levensvatbare plannen uit voor de Afsluitdijk. Hij zag de honderden kilometers aan dijken langs de kust van de Zuiderzee en redeneerde dat het makkelijker en goedkoper zou zijn om één dam te onderhouden. Bovendien konden zo vruchtbare kleigronden droog worden gelegd om meer voedsel te verbouwen.
Lely wist zijn plan als minister van Waterstaat op de agenda van de regering te krijgen, maar voor er actie was ondernomen, ging het mis. In 1916 vond in het Zuiderzeegebied een grote overstroming plaats. Op tientallen plekken braken de dijken door en er verdronken meer dan vijftig mensen. Nu pas lukte het om genoeg geld en politieke wil bij elkaar te krijgen om de plannen door te zetten. In 1920 startten de eerste werkzaamheden en in 1932 werd het laatste gat in de Afsluitdijk gedicht.
De roep van Johan van Veen
Ondertussen maakte een andere man zich zorgen over de veiligheid van de andere kant van het land. Ingenieur Johan van Veen werkte sinds 1929 bij Rijkswaterstaat en hield zich daar bezig met het water in het zuidwesten van Nederland. Hij was een goede onderzoeker, ontwikkelde en verbeterde meetinstrumenten en werkte aan nieuwe theorieën over getijdenbewegingen.
Al snel ontdekte hij dat de dijken op heel veel plekken in het zuidwestelijke rivierengebied te laag waren om een goede storm te doorstaan. Hij waarschuwde hiervoor in zijn rapporten bij Rijkswaterstaat, maar zijn bazen bleven een andere kant op kijken. In het vaktijdschrift ‘De Ingenieur’ schreef hij daarom onder het pseudoniem ‘dr. Cassandra’, naar de vrouw uit de Griekse mythologie die vervloekt was met toekomstvisies zonder dat iemand haar geloofde. Er leken echter altijd andere zaken belangrijker te zijn voor de politieke leiding.
In 1939 leken Van Veens zorgen eindelijk serieus te worden genomen, want er werd een Stormvloedcommissie ingesteld met hem als een van de commissieleden. Een jaar later vielen echter de Duitsers Nederland binnen en was er geen geld om een groot project op te zetten om allerlei dijken te verhogen. Het onderzoek ging wel door en de Stormvloedcommissie bleef aandacht vragen voor de te lage dijken, met name langs de Hollandsche IJssel. Als die doorbraken, zou een groot deel van Zuid-Holland onder water komen te staan. Daarom werkte de commissie aan een plan om enkele Zuid-Hollandse eilanden met dammen aan elkaar te verbinden. In 1942 presenteerde Van Veen zelfs een radicaal 'Verlandingsplan' om de gehele kustlijn van Zeeuws-Vlaanderen tot Vlieland te sluiten. Dit proces moest op natuurlijke wijze plaatsvinden door verzanding en zou wel twee eeuwen duren.
Maar de regering had andere zaken aan het hoofd. Eerst de oorlog, daarna de wederopbouw van Nederland. Johan van Veen en de Stormvloedcommissie bleven volhouden. Slechts twee dagen voor de Watersnoodramp verscheen hun laatste rapport, ‘De afsluitingsplannen der Tussenwateren’, dat adviseerde om dammen aan te leggen van Voorne tot aan Walcheren. In de conclusie schreef Van Veen dringend: “Voorgesteld wordt om de studies in bovenomschreven zin spoedig voort te zetten.”
En toen kwam de Ramp.
Dit nooit meer
In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 ontstonden 96 grote en bijna 400 kleine gaten in de dijken en stroomde het zeewater het land binnen. Een gebied van 200.000 hectare overstroomde, 1836 mensen verdronken en 182.000 dieren. 3.300 woningen en boerderijen werden verwoest en nog 43.000 raakten beschadigd. Een nog grotere overstroming die ook Zuid-Holland onder water zou zetten, werd op het nippertje voorkomen.
Net als bij de Afsluitdijk was er blijkbaar een ramp nodig om de plannen in beweging te krijgen. Uitstellen kon niet meer, want de Watersnoodramp had in één klap duidelijk gemaakt hoe slecht de Nederlandse dijken ervoor stonden. Binnen twintig dagen na die verschrikkelijke februarinacht werd daarom een Deltacommissie geïnstalleerd, die een plan moest maken om Nederland beter te beschermen tegen het water. “De Ramp, die ons land op 1 februari trof, ligt ons allen, U en mij en het gehele land, zwaar op het hart," sprak minister van Verkeer en Waterstaat J. Algera bij de benoeming van de Deltacommissie. “Zij stemt ons tot diepe droefheid. U zult met mij eens zijn, dat wij, voor zover dit mogelijk is, moeten trachten een herhaling van een dergelijke ramp te voorkomen.” Met andere woorden: dit nooit meer.
De Deltacommissie ging aan de slag onder leiding van directeur-generaal van Rijkswaterstaat A.G. Maris en met Johan van Veen als secretaris. Dankzij zijn jarenlange onderzoek en de rapporten van de Stormvloedcommissie kon de Deltacommissie al snel met een eerste plan van aanpak komen: verhoog de Schouwse dijk, die loopt van Zierikzee tot Brouwershaven, van 3 meter tot 5 meter boven NAP. Later zouden alle dijken, dammen en duinen in Nederland tot deze ‘Deltahoogte’ worden verhoogd.
Snel hierna kwam het advies om met een stormvloedkering de Hollandse IJssel af te sluiten tussen Krimpen en Capelle aan den IJssel. Deze kering zou een van de laagst gelegen én dichtstbevolkte gebieden van Nederland beschermen. Het moest een beweegbare kering worden, die normaal gesproken open stond voor schepen, maar die ook kon worden gesloten als er een stormvloed dreigde. Binnen een jaar na de Ramp ging de eerste schop al de grond in.
De zee buitensluiten
Ongeveer tegelijk met de start van de bouw van de Hollandsche IJsselkering kwam de Deltacommissie met een nieuw en ambitieus advies: “Resumerende is de commissie van oordeel, dat het alleen reeds met het oog op de veiligheid gewenst is, thans in het zuidwesten des lands tot afdamming der zeearmen op zo ruim mogelijke schaal over te gaan.”
Oftewel: sluit zoveel mogelijk zeegaten af om de zee buiten te houden. Het Haringvliet, het Brouwershavense Gat, de Oosterschelde en het Veerse Gat zouden voortaan binnenwateren worden. De kust werd hiermee verkort van een honderden kilometers lange, grillige kustlijn vol dijken tot een min of meer rechte kustlijn van maar 80 km, met 25 km aan dammen. Volgens de Deltacommissie was dit plan goedkoper en effectiever dan het verhogen van alle dijken, plus een manier om verzilting van landbouwgrond te voorkomen én de Zeeuwse eilanden beter bereikbaar te maken.
Eén probleempje: nog nooit had een land ter wereld zulke wijde en diepe zeegaten gedicht. En dan ook nog met een combinatie van vaste dammen en ongekend grote beweegbare stormvloedkeringen. In het vierde advies deed de Deltacommissie er nog een schepje bovenop met het ‘drie-eilandenplan’, waarin ook Walcheren en Noord- en Zuid-Beveland met dammen zouden worden verbonden. En of het allemaal ‘zo spoedig mogelijk’ kon worden uitgevoerd. De Deltacommissie schatte dat de bouw van de volledige Deltawerken 25 jaar zou duren en 1,5 tot 2 miljard gulden zou kosten, omgerekend 5,6 tot 7,4 miljard euro (gecompenseerd voor inflatie).
Indrukwekkende prestatie
Vijf jaar na de Watersnoodramp ging de regering akkoord met het plan in de Deltawet. Johan van Veen maakte deze overwinning nog net mee. Op 9 december 1959 stierf hij aan een hartaanval, terwijl hij met de trein op weg was voor alweer een volgend plan: de Eemshaven in Groningen.
Ondertussen moest het echte werk nog beginnen. De Hollandsche IJsselkering was af en er was een start gemaakt met het drie-eilandenplan. Hiervoor werden de Zandkreek en het Veerse Gat afgedamd en er werd een schutsluis geplaatst in de Zandkreekdam. Na dit succes volgden de Grevelingendam, Volkerakdam, Haringvlietdam, Brouwersdam en de Oosterscheldekering. Deze laatste is zonder twijfel het meest indrukwekkende – en duurste – waterbouwkundige werk van Nederland. De kering werd op 4 oktober 1986 officieel geopend door koningin Beatrix met de historische woorden: “De stormvloedkering is gesloten. De Deltawerken zijn voltooid. Zeeland is veilig.”
Die conclusie was echter maar van korte duur. In 1988 werd besloten toch nog een deltawerk te bouwen. Vanwege de zeespiegelstijging moest in de Nieuwe Waterweg een beweegbare dam komen, die Zuid-Holland beschermde en de haven van Rotterdam toegankelijk hield. Die stormvloedkering, de Maeslantkering, werd samen met de Hartelkering in 1997 voltooid.
Uiteindelijk bestaan de Deltawerken uit vijf stormvloedkeringen, twee sluizencomplexen en zes dammen om Nederland te beschermen tegen de Noordzee. Soms bestaan de keringen en dammen uit meerdere onderdelen met extra dammen en sluizen. Als je al die waterbouwwerken in Zuidwest-Nederland apart meetelt, kom je zelfs op vijf stormvloedkeringen, tien sluizen(complexen) en zeven dammen.
Maar de betekenis van de Deltawerken gaat veel verder dan de bescherming van het land tegen de gevaarlijke zee. In het kielzog van de Deltawerken werden nieuwe landbouwlandschappen gecreëerd, recreatiestranden, natuurgebieden, eilanden, meren, bossen en havens. Zeeland werd beter bereikbaar, we kunnen het waterpeil beter beheersen en we hebben een voorraad zoet water aangelegd. Het is een bijzondere omgeving geworden waar over elk detail van techniek en landschap is nagedacht.
Deltawerken 2.0
Nog steeds zijn de Deltawerken het belangrijkste onderdeel van de waterwerken die Nederland beschermen tegen overstromingen. Maar ze worden ook langzaam ouder en kwetsbaarder, terwijl klimaatverandering zorgt dat stormvloeden sterker worden en de zeespiegel verder stijgt. In 2018 moesten voor het eerst alle stormvloedkeringen worden gesloten, in 2023 gebeurde dat nog eens.
Tegelijkertijd zouden de gevolgen van een overstroming nu nog groter zijn dan in 1953. Er wonen meer mensen in Nederland, dus een overstroming zou zorgen voor meer slachtoffers. Bijna 60 procent van ons land kan onder water komen te staan, waaronder de grootste steden en een groot deel van het economisch centrum.
Dus hoe houden we Nederland in de toekomst veilig? Wat gebeurt er bij 2, 3 of misschien wel 5 meter zeespiegelstijging? De Deltawerken (en de Afsluitdijk) zijn daar niet op gebouwd. Moeten we net als vroeger weer meebewegen met het water of proberen we een technologische oplossing te vinden?
Veel onderzoekers en technici zijn hard met deze vragen bezig. Zij denken na over hoe we de uitdagingen van klimaatverandering het hoofd bieden en ons land er zelfs mooier mee maken. Dat gaat niet alleen over veiligheid, maar ook over technische mogelijkheden, natuurinclusieve oplossingen, de beschikbaarheid van zoet water, het voorkomen van verzilting, doorgang bieden aan de scheepvaart en plekken vinden om te wonen en te recreëren.
Hopelijk hebben we geleerd van Cornelis Lely en Johan van Veen en is er geen overstroming nodig om op tijd maatregelen te nemen. Op naar de Deltawerken 2.0!