Deltanormen voor de dijken

Deltanormen voor de dijken: het verhogen en versterken van dijken en duinen naar de eisen van de Deltacommissie.

Deltanormen voor de dijken
De normen die de Deltacommissie voor het Deltagebied vaststelde betekende aanpassing van bijna alle dijken en grote stukken van de duinenkust. In het Deltagebied moest in totaal ruim 160 km waterkering worden aangepakt, waarvan 25 km duinen.

Vóór 1953 werd de hoogte en breedte van een dijk vastgesteld op basis van ervaring. Er werd rekening gehouden met stormvloeden en veekmerken. Een vloed- of veekmerk is de strook met aanspoelsel op een dijk dat na een stormvloed op de dijk achterblijft. Aan zo’n veekmerk is te zien hoe ver de zee het land opkomt ( = golfoploop) en dat was een aanwijzing hoe hoog de dijk moest worden ( = kruinhoogte).

Veiligheidsnormen
De Deltacommissie kwam met aanbevelingen voor een dijkontwerp, gebaseerd op een kansberekening. Op basis van een grove risicobeschouwing waarbij rekening werd gehouden met economische waarde van het gebied, inwonersaantal, bebouwing e.d. werden voor de verschillende regio’s Holland, Delta, Wadden en het rivierengebied ieder een eigen veiligheidsnorm vastgesteld. Bepaald werd dat in het Deltagebied de waterkeringen bestand moesten zijn tegen een stormvloed die gemiddeld één maal per 4000 jaar voorkomt. Op basis van deze veiligheidsnorm kon men de kruinhoogte van de dijken berekenen om een veiligheidsniveau van 1/4000 per jaar te garanderen.
Om te zorgen dat overslaand en indringend water de stevigheid van de dijk niet zouden aantasten, werd er gekozen voor een flauw binnentalud ( = helling aan de landzijde) en een stevige, dikke kleibekleding.

Toetsen van duinen
Voor duinen bestonden aanvankelijk geen ontwerpmethoden. Op grond van metingen na stormvloeden aan de kust en modelonderzoek werd duidelijk dat na een stormvloed een nieuw strand ontstaat met een voorspelbaar profiel. Een duin is een waterkering van heel veel losse zandkorrels. Als het duin hoogwater moet keren, vervormt het strand en het duin omdat het hoge water dat boven de duinvoet uitkomt zand afslaat van het duin. Dit zand slaat neer aan de nieuw gevormde duinvoet. Er is een nieuw evenwicht ontstaan: het evenwichtsprofiel. Voor dit waterkerende proces moet het duin over voldoende zandmassa beschikken. In 1972 kwam de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen met een voorlopige richtlijn voor duinen als waterkering. Pas jaren later (1984) werd de ‘Leidraad voor de beoordeling van de veiligheid van duinen als waterkering’ gepubliceerd. Pas daarna zijn de meeste definitieve deltaverzwaringen van duinen uitgevoerd.

Dijkaanpassingen
Als gevolg van de uitvoering van de Deltawerken was het soms noodzakelijk dijken aan te passen. Voor een betere beveiliging werd het grote aantal uitwateringssluizen en gemaaltjes in de dijken vervangen door enkele grote gemalen. Vrijwel alle Zeeuwse actieve gemalen zijn tussen 1965 en 1990 aangepast en op een veilige manier in het dijklichaam gebouwd.

Een ander soort dijkaanpassing ontstond als gevolg van de afsluiting van het Volkerak. Het hoogwaterpeil langs Krammer, Zijpe, Mastgat en Keeten steeg daardoor aanzienlijk. Vanwege de betrekkelijk korte tijd waarvoor de noodzakelijke dijkverhoging moest worden gerealiseerd, is daar in 1969 gekozen voor (tijdelijke) dijkverhoging door het aanleggen van vele kilometers kistdam op de kruin van de dijk.

 

Plaats

dijken

duinen

Zeeuws-Vlaanderen

67,5

5,0

Walcheren

16,5

8,1

Zuid-Beveland

47,0

Noord-Beveland

1,0

Schouwen-Duiveland

2,4

Tholen

Sint-Philipsland

West-Brabant

Goeree

Voorne

Totaal

132,0

24,9

Lengte dijk- en duinverzwaringen in km – deltaverzwaring 1959 – 1990