Toespraak Koningin Juliana, 7 november 1953

Op 7 november 1953, de dag dat het laatste stroomgat gedicht werd, gaf Koningin Juliana (1909-2004) een toespraak. Daarin sprak zij de volgende woorden:

“Landgenoten,

De dijken zijn dicht. Het einde van de ramptoestand is in zicht, wij verwachten dat ons grondgebied binnen korte tijd herwonnen zal zijn. Op dit ogenblik mogen wij elkander gelukwensen.

De ramp bleek groter dan er ooit tevoren in onze geschiedenis één is geweest. Een heel leger van voortreffelijke vaklieden en geoefende soldaten werd voor deze strijd uitgerust, met een staf van uitnemende ingenieurs en theoretici en met een enorm arsenaal aan materiaal.

Omvangrijk waren de voorbereidingen. Toch waren er in Februari reeds 33 stroomgaten gedicht, in Maart 53, en in Augustus 67. Dikwijls liep het mee, zoals bij de dichting van het reusachtige gat bij de Schelphoek. Vaak ook waren er tegenslagen, waarvan die bij dit laatste gat, bij Ouwerkerk, het zwaarste was, zodat toen een heel nieuw plan werd vereist, en uitgevoerd. Thans is ook dit laatste gelukt en met vertrouwen wacht ons volk op de afwerking en voltooiing van heel het werk – op het verdere herstel der dijkbeschadigingen en het droogpompen, waarmee het stadium van de wederopbouw voor het toekomstige leven van alle delen van het rampgebied wordt bereikt.

De overwinning is groot en groot ook is ons aller dankbaarheid jegens die velen, de met uiterste inspanning van lichaam en van geest hebben gestreden, volgehouden en overwonnen, en boven dat alles uit jegens God, Die ons deze overwinning in handen gaf.

Hoe klein is de mens tegenover de krachten der natuur wanneer die hem even iets van hun volle kracht mogen tonen. Hoe kunnen enige kubieke meters water soms reeds niet al zijn levensgeluk verwoesten. Maar ook, hoe groot kan hij zijn, wanneer het beste in hem wordt opgeroepen; wanneer hij in tegenspoed zich weet schrap te zetten en te strijden, en geestelijk zo al niet stoffelijk sterker blijkt dan wat hem belaagt, in het geloof, dat God, hoe dan ook, eenmaal alles ten goede zal doen keren.

De slagen aan ons grondgebied en aan onze welvaart gebracht, zullen worden hersteld, maar de wond in veler hart is nog open.

Alleen de grote oppermachtige Heelmeester kan evenals ons land, ook ons leven vernieuwen. Wanneer een ramp als deze dit alles heeft verwoest, dan mogen wij de bezoeking waarmede wij worstelen niet laten voorbijgaan, tenzij dat die ons zegent.”